Veerbediende remmen Typ BFK458 Veiligheids-, montage- en bedieningsinstructies
De BFK458-serie veerbediende remmen is verkrijgbaar in twee modellen, N of E. N - vast koppel (niet verstelbaar). E - instelbaar (met moer voor het afstellen van het aanhaalmoment). . Negen maten voor aanhaalmomenten van 2 tot 600 Nm. . Modulaire ontwerpopties. . Zeer robuust. . Eenvoudige, snelle montage. Vervangt de vorige 14.448.series. 1. Inleiding 1.1. Beschrijving Het remkoppel wordt gecreëerd door veren (2) die de ankerplaat (1) tegen de dubbelzijdige rotor (3) duwen, die op zijn beurt tegen een montageoppervlak wordt gedrukt. De naaf met splines (4) maakt axiale beweging van de rotor over de luchtspleet SLü mogelijk. (Zie afb. 2). 1.2. Identificatie De remstators worden aangeduid met een label, zoals hiernaast weergegeven. Merk op dat BFK458 wordt gevolgd door maat (06 tot 25) en remmodel:
Veiligheidsinformatie
2.1. Algemene opmerkingen . Deze veiligheidsopmerkingen beweren niet volledig te zijn. Neem bij vragen of problemen contact op met Lenze. . Op het moment van toevoer is de veerbediende rem state-of-the-art en garandeert ze in principe een veilige werking. De veerbediende rem kan een bron van gevaar zijn voor personen, de rem zelf en andere materiële activa van de bestuurder als deze onjuist is aangepast of gebruikt door onbevoegd personeel. . Bedien de veerbediende rem alleen in perfecte staat. Bestuurder Een bestuurder is een gekwalificeerde persoon die het aandrijfsysteem gebruikt of namens wie de veerbediende rem wordt gebruikt. De exploitant of zijn veiligheidsbeambte is verplicht: . om te controleren of alle relevante voorschriften, aantekeningen en wetten worden nageleefd. . ervoor te zorgen dat alleen gekwalificeerd personeel aan en met het aandrijfsysteem werkt. . ervoor te zorgen dat het personeel de bedieningsinstructies voor alle bijbehorende werkzaamheden ter beschikking heeft. . het verbieden van werkzaamheden aan en aan de veerrem door niet-gekwalificeerd personeel. Gekwalificeerd personeel Gekwalificeerd personeel is personen die - vanwege hun opleiding, ervaring, instructies en kennis over de overeenkomstige normen en voorschriften, regels voor de preventie van ongevallen, en bedrijfsomstandigheden - zijn geautoriseerd door de personen die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van de installatie om de vereiste handelingen uit te voeren en die in staat zijn de potentiële gevaren te herkennen. 2.2. Milieubeperkingen . Geen explosieve of agressieve atmosfeer. . Normale omgevingstemperatuur -20 tot 40 °C. Buiten dit bereik, zie Lenze Ltd. . Bij hoge temperaturen en een lage temperatuur moet u erop letten dat de ankerplaat en rotor niet bevriezen. . Elektrische aansluitingen moeten worden beschermd. . De koelluchtstroom mag niet worden belemmerd.
Grootte
06
08
10
12
14
16
18
20
25
Rotordiameter, mm
60
77
95
115
124
149
174
206
254
Rotordikte (nieuw), mm
6.0
7.0
9.0
10.0
10.0
11.5
13.0
16.0
20.0
Minimale rotordikte, mm
4.5
5.5
7.5
8.0
7.5
8.0
10.0
12.0
15.5
Nominale luchtspleet, SLü, mm
0.2
0.3
0.4
0.5
MAX. BEDRIJFSKOPPEL , Nm MAX . Luchtspleet REM, mm
4
8
16
32
60
80
150
260
400
0.5
0.75
1.0
1.25
VASTHOUDEN REM
Max. Koppel, Nm Max. Luchtspleet, mm
6
12
23
46
95
125
235
400
600
0.3
0.45
0.6
0.75
Speling bij loszetten met de hand S+0.1
1.0
1.5
2.0
2.5
Handm. Aanp. Instelling S + SLü
1.2
1.8
2.4
3.0
Koppelreductie per arrêteerstand (alleen Type E) Nm
0.2
0.35
0.8
1.3 1.7 1.6
3.6 5.6
6.2
Uitsteekhoogte stelmoer
4.5 4.5 7.5
9.5
11.0 10.0
15.0 17.0
19.5
h1 max.
mm
3.2. Spoelwaarden
Grootte
06 08 10 12 14 16 18 20 25
Spoelvermogen (20 ºC), W
20 25 32 40 53 55 85 100 110
Nominale spoel 24 V. Weerstand, ohm) (bij 20 ºC) 103V 180 V Waarden kunnen ±8% 205 V variëren
20 531 1620 2101
23 424 1296 1681
19.2 332 1013 1273
14.4 265 810 1051
11.5 200 611 793
10.5 190 589 751
6.8 125 387 494
5.8 106 324 420
5.2 97 295 382
3.3. Schakeltijden 3.4. Frequentie-/wrijvingswerk De toegestane bedrijfsfrequentie is afhankelijk van de frictiewerkzaamheden. Bij werkzaamheden met hoge snelheid en wrijving neemt de slijtage sterk toe, omdat er korte tijd zeer hoge temperaturen optreden aan de frictievlakken. Waarden voor de bedrijfsfrequenties die afhankelijk zijn van frictiewerkzaamheden per bewerking staan vermeld in INTORQ-publicatie 405520 GB. 3.5. Montagevoorschriften - de as moet worden getolereerd tot k6. Zorg voor een axiale locatie voor het vastzetten van de naaf. - plaats een spie in de as die gelijk is aan de lengte van de naaf. Voor tot standaardaanhaalmomenten kan een afgeronde sleutel worden gebruikt, boven deze waarden heeft een sleutel met een vierkant uiteinde over de volledige breedte van de naaf de voorkeur bij remmen van maat 16 en hoger. Het montageoppervlak moet loodrecht op de as staan met een 5-8 µm of fijn gedraaide afwerking over het wrijvingsgebied, gemaakt van staal of gietijzer. Als er geen vlak ijzerhoudend oppervlak beschikbaar is, gebruik dan de frictieplaat of de bevestigingsflens. Aanbevolen astoleranties. Afmetingen µm
Astolerantie hoger dan
Tolerantie
Omlaag limiet
Boven limiet
6 10 18
10 18 30
k6
+1 +1 +2
+10 +12 +15
30 50
m6
+2
+18
3.6 emissie Elektromagnetische compatibiliteit Voor normale circuits met een niet-afgevlakte gelijkspanning via een brugverbinding voldoet de veerbediende remserie BFK458 aan EN50081 Part 1. Het gehele circuit voldoet alleen als het is geconfigureerd volgens een van de acht opties in de onderstaande tabel.
Circuit:
Opties
Met een gelijkrichter die: voldoet niet aan standaard
Vonkontonderdrukker Parallel aan AC spanning
Netspanning filters
DC-schakeling
< = 5 schakelingen per minuut
1
*
2
*
*
> 5 Schakelhandelingen per minuut
3
*
*
4
*
*
AC-schakeling
< = 5 schakelingen per minuut
5
*
6
*
*
> 5 Schakelhandelingen per minuut
7
*
8
*
*
4. Installatie 4.1 gereedschap vereist 4.2 Afmetingen van de bevestigingsbouten
4.3 montage van de montageflens Controleer of er een minimale speling achter de flens is, zoals aangegeven in paragraaf 4.2. Zonder deze speling kan de minimale rotordikte niet worden bereikt. Schroeven mogen niet op het montageoppervlak worden 'gegrondkt'. OPMERKING! Voor remmen van de maten 18 en 20 zijn slechts 4 bevestigingsgaten aanwezig, om ruimte te bieden voor de handlosbouten. Lijn de bevestigingsflens overeenkomstig uit voordat u de rem monteert. 4.4 montage van frictieplaat Controleer of de openingen voor de speling in lijn liggen met de schroefdraad in het montageoppervlak. OPMERKING! De rand van de lip moet uit de buurt van het montageoppervlak zijn. 4.5 montage van de handontgrendeling (indien aanwezig) Merk op dat het gekrukte juk 14.1 (afb. 7) kan worden gemonteerd met de kruk naar het montageoppervlak gericht of er vandaan. 1. Breng de compressieveren (14.2) aan in de boringen van de ankerplaat. 2. Druk de bouten (14.4) door de sluitringen (14.3). 3. Duw de schroeven en sluitringen (14.4 en 14.3) door de compressieveren (14.2), ankerplaat (1) en stator (7). 4. Plaats de nokken (14.5) in het juk (14.1). 5. Draai de zeskantbouten (14.4) in de draaitappen (14.5) in het juk (14.1). 4.6 rem monteren 1. NAAF Breng de naaf aan op de as met behulp van een spie. De naaf moet een overgangspassing zijn. Sla de naaf niet op de as! Zet hem axiaal vast, d.w.z. met een borgveer
2. ROTOR Monteer de rotor op de naaf en controleer of deze axiaal zal schuiven. (Voor het achteruitrijden wordt aanbevolen de naaf extra vast te zetten met een geschikte lijm.)
3. STATORANKER Monteer het statoranker op het wandoppervlak met de montagebouten. Haal de bouten aan met het nominale koppel (sectie 4.2), en verwijder vervolgens de kunststof transportklemmen.
4. LUCHTSPLEET De luchtspleet is vooraf ingesteld bij de productie, maar moet bij de montage worden gecontroleerd. Controleer de luchtspleet (SLü-waarde) met een voelermaat (sectie 3.1). Als afstelling nodig is, raadpleeg dan onderhoud (hoofdstuk 6.3).
5. SPANNING De rem is nu gereed voor gebruik. Controleer of de spanning die naar de spoel wordt geleverd binnen - 10% tot +5% van de nominale DC-spanning ligt.
4.7 montage van de afdichting van de afscherming Trek de kabel door de afdichting. Monteer over de stator en druk de lippen van de afdichting in de groef van de stator en flens, of over de lip van de frictieplaat. 4.8 Elektrische aansluitingen 24V-spoelen INTORQ veerbediende remmen werken het best met een ongestelde dc-toevoer.als er een 24V-spoel is gemonteerd, kunnen de Lenze Simplavolt-voedingseenheden worden gebruikt. 103 V, 180 V, 205 V SPOELEN Er moet een gelijkrichter worden geselecteerd die overeenkomt met de spoel spanning naar de voedingsspanning, gebaseerd op: ull-gelijkgerichte voedingsspanning (AC) spoelspanning (v.c.) = 1.1
Inschakeltijd Bij het inschakelen van een rem aan de wisselzijde van de voeding worden de inschakeltijden met 3-6 maal verlengd als aangegeven in paragraaf 3.4. De eenvoudigste vorm van aansluiting op een motor parallel aan de gelijkrichter en remspoel verlengt de inschakeltijd verder. Dit komt omdat de motor die al is uitgeschakeld maar nog steeds draait, de rem blijft activeren. Bij vallende lasten zoals hijsinrichtingen, liften en kranen is het ESSENTIEEL om de remspoel aan de dc-zijde van de toevoer te schakelen. Er is een vonkonderdrukker nodig om te voorkomen dat inductieve spanningen de remspoel of gelijkrichter beschadigen. Door het remkoppel te verlagen, worden ook de inschakeltijden van de remmen verlengd. Uitschakeltijd De uitschakeltijd wordt niet beïnvloed door wisselspanning of gelijkstroom. Deze kan alleen worden ingekort door een te hoge excitatie van de spoel, bijvoorbeeld door het gebruik van een gelijkrichter voor krachtspanning.
Inbedrijfstelling en bediening Koppel bij remmotoren de verbindingen los van de motoraansluitingen bij het controleren van de uitschakelfunctie van de rem. De motor moet vrij zijn van restkoppel en mag niet draaien. Als de gelijkrichter is aangesloten op het sterpunt van de motor, moet de massa ook op dit punt worden aangesloten. . Controleer de rem regelmatig op: Ongewoon geluid - overmatige temperaturen - losse montagebouten - beschadiging van de kabels 6. Onderhoud 6.1 Inspectie-intervallen Om de veiligheid en efficiënte remwerking te handhaven, zijn regelmatige inspecties essentieel. De slijtage van de frictievoering op de rotor is afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden. Remmen met hoog vermogen en veelvuldig gebruik verkorten de tijd tot het opnieuw afstellen noodzakelijk is. De inspectie-intervallen moeten worden aangepast aan de bedrijfsomstandigheden en kunnen worden verlengd als de slijtage gering is. 6.2 Inspectie 1. Voor remmotoren: Verwijder de kap en afdichting van de motorventilator (indien aanwezig). 2. Meet de rotordikte. Vervang deze indien deze lager is dan de minimaal toegestane waarde (zie hoofdstuk 3.1 nominale gegevens). 3. Controleer de luchtspleet SLü tussen ankerplaat en stator met een voelermaat en vergelijk met de maximaal toegestane waarde, afhankelijk van het koppel (sectie 3.1). 6.3 opnieuw afstellen Als afstelling noodzakelijk is, gaat u als volgt te werk: 1. Draai de montagebouten (10) los (zie afb. 12). 2. Draai de luchtspleetafstelbuizen (9) in of uit de stator om de luchtspleet te verkleinen of vergroten (opmerking: 1/6 slag komt overeen met ongeveer 0,15 mm). 3. Draai de bouten weer vast met het aantrekkoppel: Afb. 13 (zie paragraaf 4.2). 4. Controleer de luchtspleet. Herhaal de afstelling indien nodig. Opmerking: Indien aanwezig wordt de speling S voor de handontgrendeling ingesteld bij montage en hoeft deze niet opnieuw te worden afgesteld.